ensemble | musici | HIPhips | keuzes | concerten | dank aan | contact | WINKEL

NL | EN
48 Meer over instrumenten

Chalcedon

De chalcedon op de titelpagina van het concert van Johann Fasch -dat De Swaen in ferbuari 2008 uitvoerde- is één van de vele instrumenten in de oude muziek die staan te wachten in de coulissen van de geschiedenis om voor het voetlicht van de moderne muziekpraktijk te treden. Achter een veelheid van namen, vormen, groottes en stemmingen gaat een instrument uit de luitfamilie schuil. In de 17de en 18de eeuw was de standaardluit voor solomuziek in de Duitstalige landen een instrument met 11 tot 14 dubbele snaren, waarvan de eerste zes in een d-klein accoord gestemd werden en de overige in een toonladder stapsgewijs omlaag gingen. Dit noemen wij nu een barokluit en in de tijd van Bach schreef de grote Silvius Leopold Weiss hiervoor zijn muziek. Als begeleidings- en continuo-instrumenten werden Italiaanse theorbes gebruikt, en barokluiten met een grotere mensuur en een aangepaste stemming. Wat al deze instrumenten met elkaar gemeen hadden, was dat ze ingewikkeld waren: gecompliceerd van constructie en daardoor duur zowel als teer, lastig om op stemming te houden met wel 20 of meer darmsnaren, moeilijk om te spelen en kostbaar om te onderhouden.

In zijn ontwikkeling van een wijdverbreid middeleeuws instrument met maar een paar snaren en een eenvoudige constructie was de luit verworden tot een decadent, overgecompliceerd, duur en verfijnd speeltje voor een select gezelschap van rijke amateurs. Na Weiss beleefde de luit nog een korte bloeiperiode, maar zijn hoogtijdagen waren toen al lang voorbij. Als reactie op deze ontwikkeling ontstond aan het einde van de 17de eeuw in Bohemen en Moravië een luit met minder snaren en een eenvoudiger constructie. Dit is de calichon, galizona, gallichon, colachon of chalcedon, om maar een paar naamvarianten te noemen. Een calichon had zes tot acht paren van snaren en een mensuur van 75 tot 95cm. De kleinere instrumenten werden hoger gestemd dan de grotere, maar altijd in kwarten met een terts tussen het tweede en derde snarenpaar. De calichon werd vooral gebruikt als continuo-instrument. Waarschijnlijk was de snaarspanning hoger dan die van een barokluit waardoor, in combinatie met een wat andere constructie, ook een groter volume werd verkregen.

In de 18de eeuw kwamen er kleinere calichons, het instrument werd nu vaak mandora genoemd, waarvoor een solorepertoire van eenvoudige stukjes in de galante stijl is overgeleverd. Dit instrument werd vooral in de kloosters van Oostenrijk en Duistland gespeeld. De stemming van de mandora is als die van een gitaar, en ook in repertoire en functie is het verwant aan het instrument dat de luit uiteindelijk zal verdringen. Als de luit in het begin van de 20ste eeuw in Duitsland een kortstondige heropleving beleeft in de vorm van de wandervogellaute, nu nog veel gebruikt op zogenaamde middeleeuwse feesten, wordt teruggegrepen naar de mandora, en niet naar de oudere leden van de luitfamilie.
Bij De Swaen hoorde u de chalcedonpartijen van Fasch gespeeld op twee aartsluiten, weer een andere loot aan de ongeremd voortwoekerende stamboom van de luiten. Maar what’s in a name? Om Shakespeare te paraphraseren: wat we een luit noemen, klinkt, als we het een andere naam geven, net zo zoet.

David van Ooijen


Thomas Mace beschrijft in zijn Musick’s Monument uit 1676
de Dyphone of dubbel-luit, een luit met maar liefst vijftig snaren. Dit is een instrument van eigen vinding, samengesteld uit een Engelse theorbe en een Franse luit.
Hij schrijft er de volgende recreative fancy bij, waarin hij refereert aan het Engels-Frans bondgenootschap in de oorlog tegen de Hollanders (1672 slag bij Kijkduin) en aan de dissonante septiem (7th).

Luit
I am of Old, and of Great Brittain’s Fame,
Theorboe was My Name.
I’m not so Old; yet Grave, and much Accute,
My Name was the French Lute.
But since we are Thus Joyned Both in One,
Henceforth Our Name shall be The Lute Dyphone.
Loe Here a Perfect Emblem seen in Me,
Of England, and of France, Their Unity:
Likewise That Year They did each other Aid,
I was Contriv’d, and Thus Completely made.
Anno Dom. 1672.
Long have we been Divided; now made One,
We Sang in 7th’s,; Now in Full Unison.
In This Firm Union, long may We Agree;
No Unison’s like That of Lute’s Harmony.
Thus in It’s Body, ‘tis Trim, Spruce, and Fine;
But in it’s Sp’rit, ‘tis like a Thing Divine.