ensemble | musicians | HIPhips | choices | concerts | thanks | contact | WEBSHOP

NL | EN
timps

Christoph Graupner (1683 - 1760)

'...Hoewel ik helemaal geen hoge dunk heb van de meeste dromen, had ik indertijd een merkwaardige droom, waarin ik een hele grote heldere ster op mij af zag komen, en ik verwonderde mij over haar bijzondere schoonheid. Kort daarop kwam de toenmalig regerende Landgraaf van Darmstadt naar Hamburg, en hij vroeg me of ik zin had met hem mee te gaan. Ik zei gelijk ja...Toen ik daarna het familiewapen van de Landgraaf zag, stond daarin die fraaie ster uit mijn droom afgebeeld. Ik kon het niet anders duiden dan dat die ster mijn genadige heer zelf was, bij wie ik de eer heb gehad 30 jaar te dienen...'
(Christoph Graupner in een brief aan Johann Mattheson)

Christoph Graupner (1683-1760) had een gedegen muzikale opleiding gekregen aan de Thomasschule in Leipzig. Toen in 1706 de Zweden Leipzig binnenvielen vluchtte Graupner 'vanwege de grote onrust in de stad hals over kop naar Hamburg, met het idee snel weer terug te keren naar Leipzig om zijn studie af te maken. Hij zou uiteindelijk drie jaar in Hamburg blijven. Als opvolger van Schieferdecker werd hij er aangesteld als clavecinist aan de opera, en componeerde af en toe in opdracht voor operadirecteur Reinhard Keiser. Graupner schrijft in een brief: 'ik smachtte weg te gaan uit Hamburg, niet vanwege het werk, maar om andere daarbij voorvallende onaangenaamheden.' Het aanbod om met Landgraaf Ernst Ludwig mee te gaan naar Darmstadt leek zeer welkom.

graupner_1

Landgraaf Ernst Ludwig in 1711

Toen Graupner in 1709 op 26-jarige leeftijd te Darmstadt aankwam, kreeg hij als 'Vice-Kapellmeister' de taak cantates en opera's te componeren. Vanaf 1713 werd hij officieel 'Kapellmeister', en onder zijn leiding breidde de Darmstadtse hofkapel zich uit tot een flink orkest. Er werden veel nieuwe musici gecontrac-teerd, ondanks dat de bodem van de schatkist van de Landgraaf eigenlijk al in zicht was. Om de voortdurende vraag naar nieuwe muziek aan te kunnen (naast de regelmatige tafelmuziek elke week een cantate, en bijna elke week een opera-uitvoering) werd in 1713 Graupners vriend, de zanger Gottfried Grü:newald, aangesteld als vice-kapelmeester. Grünewald nam een groot deel van de cantateproductie op zich, terwijl Graupner zich concentreerde op de opera. In korte tijd bracht hij de opera in Darmstadt tot bloei.

Rond 1722 was de staatsschuld zo gegroeid dat het kostbare operahuis gesloten moest worden. De zangeressen, die in de opera optraden, bleven in dienst om 's zondags in de cantate te zingen (wat tot gevolg had dat Graupner virtuoze aria's voor hen bleef schrijven in zijn cantates.) Op hetzelfde moment kregen veel musici uit de hofkapel hun ontslag. Vanwege de financiële nood heeft Graupner geprobeerd weg te komen uit Darmstadt. Eind 1722 kreeg hij een uitnodiging van de stadsraad van Leipzig, om te komen solliciteren als opvolger van Thomascantor Johann Kuhnau. Graupner kreeg de aanstelling nadat de eerste keuze van de stadsraad, Georg Philipp Telemann, had afgezegd.
De aanstelling ging uiteindelijk niet door omdat Landgraaf Ernst Ludwig, Graupners ster en broodheer, er een stokje voor stak. De Landgraaf was bezorgd dat zijn hofkapel met Graupners vertrek volledig uiteen zou vallen. Met de garantie op uitbetaling én de toestemming de hofkapel weer uit te breiden, kwam Graupner in maart 1723 terug naar Darmstadt. Op 22 april 1723 werd Bach door de raad tot Thomascantor benoemd.

Terug in Darmstadt moest Graupner zich voegen in de omstandigheden die hij achter zich had willen laten. Hij trof een gehavend hoforkest aan. Als operacomponist had Graupner geen werk meer. Er bleek meer vraag naar instrumentale muziek. Vóór 1723 had Graupner al wel muziek voor clavecimbel gecomponeerd, vooral voor zijn lespraktijk, maar hij had weinig andere instrumentale muziek hoeven schrijven. In zijn concerten, ouvertures en sinfonieën experimenteerde hij met de meest uiteenlopende instrumentencombinaties. Waarschijnlijk is de soms bizarre instrumentatie uit nood geboren, omdat het nog jaren zou duren voordat de hofkapel weer 'compleet' was. Zeker is, dat hij vanaf die tijd de vormen en instrumentatie die hij in de instrumentale stukken gebruikte, ook in zijn cantates toepaste. Zijn schrijfstijl in de cantates blijft in de aria's aan de operastijl verwant, maar wordt meer en meer gecombineerd met kleine, verfijnde motieven in de instrumentale partijen. Daarnaast blijkt een duidelijke voorkeur voor zachte, lage instrumenten, en komen de chalumeau, oboe d'amore, oboe di selva, altviool, viola- en flauto d'amore zowel in de cantatas als in de instrumentale stukken veelvuldig solistisch aan bod.

In 1739 overleed Graupners steun en toeverlaat Grünewald. Van Grünewalds oeuvre is niets meer overgebleven: zijn laatste wens was dat al zijn composities werden verbrand, wat geschiedde. Graupner nam nu de volledige cantateproductie op zich.
Hij zou nog tot 1753 volledige cantatejaargangen schrijven. In zijn laatste jaren werd Graupner, uiteindelijk volledig blind en uitgeput, bijgestaan door Grünewalds opvolger, vice-kapelmeester Johann Samuel Endler . Endler componeerde geen nieuwe cantates meer, maar zorgde ervoor dat oude cantates (meer dan 1400 stuks!) van Graupner op de juiste zondagen uitgevoerd konden worden.

Net als Grünewald wilde Graupner dat al zijn werk na zijn overlijden verbrand zou worden. De Landgraaf wilde waarschijnlijk niet dat hetzelfde zou gebeuren als met Grünewalds oeuvre, en verhinderde dat de muziek in handen van Graupners familie kwam: 'Omdat wijlen kapelmeester Graupner zijn gage levenslang ontvangen heeft, heeft niemand anders recht op zijn in diensttijd vervaardigde werk dan ik. Getekend Ludwig, Landgraaf te Hessen etc. op 28 mei 1760.'
Nadat de Landgraaf was overleden kwam de muziek uiteindelijk tóch nog in bezit van de familie Graupner. Tientallen jaren later verkocht een verarmd familielid alle manuscripten terug aan de hofkapel. Een bibliothecaris die zich om deze oude, uit de mode geraakte muziek bekommerde, zorgde ervoor dat deze goed opgeborgen en geconserveerd bleef. In deze staat is Graupners nalaten-schap in Darmstadt nog steeds te bezichtigen.

graupner_2

Musicerend gezelschap in de openlucht, door Johann Christian Fiedler. In de verte ligt Darmstadt. De zangeres is Johanna Döbricht (1690-1774), zij was een groot deel van haar leven verbonden aan het hof als 'Fürstliche Sängerin', zij zong onder andere 's zondags cantates in de Hofkerk.


Barokensemble De Swaen heeft dit seizoen met het oog op het komende Graupnerjaar in 2010 een aantal cantatas en instrumentale werken van Graupner en Endler geselecteerd, die sinds hun uitvoering in de 18e eeuw nooit meer gespeeld zijn. Op deze manier beleeft deze prachtige muziek hier haar 21e eeuwse première. In 2010 zal overigens overal ter wereld veel van Graupners muziek te genieten zijn, als een eerbetoon aan deze ten onrechte vergeten componist.

Arwen Bouw
november 2009

zie ook: Graupner 2010

terug naar programmatoelichtingen